En [12]Hij begroef hem in een dal, in het land van Moab, tegenover [13]Beth-peor; en niemand heeft zijn [14]graf geweten, [15]tot op dezen dag.
12. De HEERE.
13. Zie boven, hfdst.3 vs.29.
14. De plaats, waar Hem de HEERE begraven had; zie den Zendbrief van Jud.:9. Dit heeft God zonder twijfel gewild om alle aanleiding van superstitie of afgoderij [waartoe dit volk zeer genegen was] voor te komen, gelijk de duivel het ter contrarie gaarne ontdekt had.
15. Uit deze woorden blijkt klaarlijk dat Deut.34: na Mozes' dood geschreven is.